Waarom heb ik eigenlijk zo lang niks gedaan dan? Nou, ten eerste heb ik niks te melden. Daar kom ik op terug. Ten tweede, sommige mensen (zie de comments op de blogpost over Adyashanti en Hershock) vinden mijn kritiek niet zo leuk. Daar heb ik lang over liggen woelen. Waarom ben ik zo kritisch? Is het slecht om kritisch te zijn? Doe ik het vanuit een psychologische blinde vlek, bijvoorbeeld, wilde ik eigenlijk mijn vader vermoorden, niet slechts in overdrachtelijke oedipale zin, maar gewoon, concreet, met blote handen desnoods? En ben ik nu zo kritisch op alles wat naar valse autoriteit of pretentie zweemt omdat ik toen niet heb doorgedrukt? Of is het juist goed om kritisch te zijn? Ik vind het zelf vaak heerlijk als iemand anders kritisch is, heb ik een vaag soort gevoel van hier klopt iets niet, is er iemand die heel expliciet de vinger op de zere plek legt – herkenning! Ik ben misschien toch niet gek dus! Ik hoop dat sommige mensen die herkenning ook ervaren in wat ik schrijf. En ik vind het belangrijk dat allerlei valse pretenties in het boeddhisme af en toe eens worden aangestipt. En ik erger me persoonlijk volkomen dood aan al die flauwekul die voor boeddhisme moet doorgaan, en dan is het heerlijk om af een toe eens lekker te schoppen en schelden. Maar dan, als mensen gaan klagen dat het wel veel van hetzelfde is, dan schiet het z’n doel misschien een beetje voorbij, en dat is ook weer niet de bedoeling.
Overigens waren de meest kritische opmerkingen van lezers meteen ook het grappigst, dat dan weer wel. Iemand vergeleek me met ‘de PVV’. Jemig. Dat is echt teveel eer. Als ik zoveel lezers had als de PVV kiezers, kon ik een winkeltje beginnen. Bovendien is het discoursvervuiling. De grootste platitude uit de vorige eeuw is de vergelijking van alles wat autoritair is met Adolf en zijn bruinhemden. De moderne variant daarvan is de vergelijking met de PVV. 'Je moet wel wat genuanceerder zijn Ron, je bent net een PVV-er.' Ja, dat zal dan wel. Ook zeer vermakelijk is de calvinistische verwijzing naar splinters en balken. O, o, natuurlijk heb ik nog veel blinde vlekken. Roep maar, roep maar! Ik wil overal naar kijken. Maar moet je dan zwijgen tot het graf? Dacht het niet. Ik heb niet twee hartoperaties en een hartstilstand overleefd om de rest van m’n leven m’n bek te houden. Kap nou.
Dit gezegd hebbende ben ik desondanks tot de volgende voorlopige en mogelijk voorbarige slotsommen gekomen. Ten eerste, kritiek is juist goed. Hoe meer, hoe beter. Alle boeddhistische halve zolen mogen best een keer in hun hemd. Ten tweede, al ben ik een voorstander van het fileren van claims in het boeddhisme, je kunt natuurlijk wel bezig blijven. En ik heb ook eigenlijk geen zin meer om daar veel energie in te steken. Bovendien, mensen doen toch wel wat ze doen en blijken vaak ook zelf verbazingwekkend goed te kunnen nadenken. Dus. Doe lekker.
Maar als ik nou niet meer doe aan kritische beschouwingen over het boeddhisme, wat moet ik dan? Heb ik nou net mijn volledige bestaansrecht effectief om zeep geholpen? Wat komt er na de kritiek, zoals ook iemand zich afvroeg? Ja, wat komt er dan?
Ik kan daar kort over zijn. Daar komt niks. Ik heb niks te melden over zen of over boeddhisme. Geen prachtige vergezichten, geen mooie beloften, geen toename van compassie en liefdevolle vriendelijkheid. Sterker nog, ik schijt op wat voor boeddhisme doorgaat. Op al die mensen met die grote verhalen die er in werkelijkheid vaak zo weinig van bakken. Laat zien dan! Toon me wat je doet in plaats van al die lege woorden en theoretische beschouwingen over de verdienste van meditatie en het ontwikkelen van liefdevolle vriendelijkheid. Hoe ben jij tegen je naasten? Hoe veeg je je kont af? Dat wil ik zien! Eh, nou ja, dat eigenlijk nou net weer liever niet, maar je snapt wat ik bedoel.
Mijn zoon, die keeper is (of had ik dat al eens gezegd?), brak drie weken geleden zijn pink tijdens een training. Die training wordt gegeven door twee mannen die daar drie keer per week in hun vrije tijd alles geven om een elftal te smeden en mijn zoon te trainen in een vak waar hij helemaal voor gaat, een vak waarin ik hem echt niet kan begeleiden. Dat ontroert me. Tot tranen toe, ik ben daar nogal bevattelijk voor. Net zo was het op de keepertraining op zondag. Toen Tom daar kwam met z’n poot in het gips, stonden daar gewoon vijf trainers die zeiden: ‘Hee Tom, rot voor je man. Je ging net zo goed! Maar doe rustig, niks overhaasten, en we pakken het straks gewoon weer op. Maar neem de tijd hè! We hebben allemaal wel eens een vinger gebroken, gewoon goed laten genezen!’ Die keepers die staan er gewoon, ze gaan er vol voor, ze hebben geen enkele pretentie. Ze zullen ook wel hun nukken hebben, maar ze schrijven in ieder geval geen boeken over meditatie en compassie, die ze vervolgens eerst moeten lezen voordat ze weten hoe ze moeten reageren als er iemand pijn heeft. Ze stáán er gewoon, helemaal, zonder een zweem van denken over liefdevolle vriendelijkheid, totaal betrokken. Veel boeddhisten daarentegen hebben de mond zo vol van compassie dat er op cruciale momenten geen zinnig woord meer uit komt.
Dus als ik mocht kiezen tussen boeddhisten en keepers, dan wist ik het wel. Geef mij maar keepers.