Kort geleden mailde ik een dierbare vriend en leraar. We trokken twintig jaar intensief met elkaar op. De eerste 18 met twee handen op één buik, de laatste twee met veel misverstanden en onbegrip. We groeiden uit elkaar. Ik begreep hem niet meer, snapte niet meer waar hij vandaan kwam, wat hij wilde, waarom hij zei wat hij zei en deed wat hij deed. Ongetwijfeld ben ik veranderd. Ongetwijfeld hij ook. Maar dat doet er niet toe, wie wat en hoeveel. Feit is dat er keer op keer misverstanden waren en frustraties.
Toch was het niet hopeloos, dacht ik. Een zo sterke band knapt zomaar niet. Ik schreef me in voor een retraite die hij leidt. Er ontstond een goede mailwisseling en er leek een nieuwe opening. Hij vroeg me een intro te houden tijdens de retraite. We wisselden uit. Toen werd de intro door iemand anders afgeblazen. En de dierbare vriend en leraar dook. ‘Zoeken jullie het maar met elkaar uit’, schreef hij.
Ik heb nog even stuipgetrokken en geworsteld. En uiteindelijk besloten niet verder te trainen met hem.
Op mijn weg ben ik nu niet op zoek naar een leraar die me feilloos kan begeleiden op mijn zenweg of in mijn koantraining. Die me de diepte van geconcentreerd zazen injaagt en meester is in de reis naar het middelpunt der aarde. Want dat is hij. Ik ken niemand ter wereld die dat zo kan als hij.
Maar ik zoek dat nu niet. Wat voor zen laat je zien, wat voor realisatie toon je, als je feilloos de diepte in kunt, maar vervolgens niet bij machte bent om datgene wat je daar vindt, handen en voeten te geven in de werkelijkheid van alledag, tot bloei te laten komen in de interactie met je medemens.
En precies dáár zoek ik inspiratie. Dat is de stap die me aanschreeuwt.
Dat heb ik gemaild. Dat het me teveel energie kost, keer op keer. Dat ik het niet meer begrijp. Dat ik vast fouten maak, maar dat ik in het delicate proces van onze nieuwe toenadering heel erg teleurgesteld was toen hij zijn uitnodiging zo gemakkelijk liet vallen.
Ik heb geen antwoord meer gekregen.
Nu ben ik dus leraarloos. Dat is een hele nieuwe ervaring, na twintig jaar volledige overtuiging. Ik ben alleen. Het perspectief van samen met iemand optrekken, samen met een goede vriend, meer ervaren op de weg, is niet meer voorhanden. Samen optrekken totdat het zover is dat ik zelf misschien ooit mensen zou kunnen begeleiden, heel voorzichtig – dat was mijn droom, mijn ideaal. Het is verdriet om dat te verliezen. Er is een leegte. Alles wat ik zeg en doe is niet langer vanzelfsprekend ingebed in een traditie, in een lijn. Je kunt er natuurlijk van alles op aanmerken dat ik er zo naar kijk, maar ik zeg het maar zoals het voelt.
Ik mis ook de vanzelfsprekendheid van het elkaar vinden in onze ideeën over zen en zentraining, zoals we dat hadden. Het lijkt alsof een huwelijk van jaren, waarin de twee partners volledig op elkaar afgestemd en ingespeeld waren, in de afgelopen twee jaar langzaam maar onherroepelijk tot een eind is gekomen.
Natuurlijk twijfel ik, in mijn eenzaamheid nu. Had ik niet minder kritisch moeten zijn? Heb ik niet alles op het spel gezet en vergooid?
Maar als ik even rustig overweeg zie ik dat dat niet zo is. Ik heb twee jaar onderzocht. Zuiver gekeken, niet overhaast gehandeld. Nu is het echt voorbij, ik kon niet meer geloven in goede bedoelingen, het vertrouwen was op. Ik kon niet meer snappen wat er zich allemaal onder de oppervlakte afspeelde.
Nu ben ik dus alleen. Niks wat ik zeg heeft nog enige waarde binnen de traditie. Ik verlang ernaar om iemand te vinden waarmee ik de reis kan vervolgen, iemand die niet alleen is gekomen tot de realisatie van niet-zelf, maar die die realisatie ook tot bloei laat komen in zijn verhouden met alle dingen. Een menselijk mens.
Daarvoor is het misschien te vroeg. Maar het verlangen is er wel. Ik begin pas aan de reis. Alleen verder gaan is geen optie.
Geduld is alles wat ik nu kan oefenen. Bieke Vandekerckhove citeert Rilke in haar onlangs verschenen boek De smaak van de stilte: ‘Vol deemoed en geduld het geboorteuur af te wachten van een nieuwe klaarheid’. En : ‘Rijpen als de boom die zijn sappen niet opstuwt en die rustig in de voorjaarsstormen staat zonder bang te zijn dat er geen zomer zal volgen. De zomer komt toch.’
Wachten in het donker, soms in eenzaamheid, rustig en alert. De zonsopgang komt op zijn eigen moment.